Begraven aan de andere kant van de baai (vanaf 1655)

Geschreven door Leon Bok & René ten Dam op .

In 1641 werden de Nederlanders gedwongen te verhuizen van Hirado naar Nagaski en verloren daarmee de mogelijkheid om hun doden aan land te begraven. In plaats daarvan kregen de doden een zeemansgraf. Nadat uiteindelijk in 1654 toestemming was verkregen voor het begraven aan land duurde het nog bijna een jaar voordat de eerste dode daadwerkelijk een graf kreeg. Opperhoofd Winnincx sprak tijdens de hofreis in het voorjaar 1655 wel al zijn dank uit aan verschillende hoogwaardigheidsbekleders voor de toestemming om de doden aan land te mogen begraven.

Op 7 oktober 1655 bleek dat een matroos van het schip Anjelier, dat toen in de haven lag, al twee dagen was vermist. Het ging om de 19-jarige Jacob Heijndricksen, afkomstig uit Hoorn. De volgende dag was het lichaam boven komen drijven naast het schip. Winnincx schreef die dag in het dagboek dat dit de eerste keer was dat ze de tolken moesten vragen om de toestemming voor het begraven in praktijk te brengen.[1] Omdat het een Japanse feestdag was, konden de tolken hier echter niet met de gouverneur over spreken. Op 9 oktober werd de toestemming voor de begrafenis verkregen en twee Nederlanders mochten de uitvaart bijwonen. Winnincx vertelt dat ze de dode niet begroeven op de Japanse wijze, door het in een vat te stoppen, maar in een kist. De onderkoopman Hogenhouck, een boekhouder van de Anjelier en drie banjoosten namen het lichaam mee naar de overzijde van de baai. Bij terugkeer vertelden de twee begeleiders dat het lichaam ten westen van Dejima was begraven op een zeer mooie plek genaamd Inasa. Naar hun zeggen behoorde het terrein aan de rentmeester van de domeinen van Nagasaki en lagen er Chinese graven. De Japanners hadden het graf afgedekt met stenen en gras terwijl midden op het graf een cipres was geplant. Winnincx dankte de Japanners met wat zilverstukken. Ook liet Winnincx zijn dank overbrengen aan de gouverneur. De VOC had met de begrafenis van Heijdricksen zijn eigen reputatie in Japan vergroot, immers het op zee begraven van de doden stond gelijk aan het lot van dieven en vagebonden.

De tweede begrafenis vond bijna een jaar later plaats, eind augustus 1656. Volmatroos Hans van der Heijde, opvarende van het schip Arnhem overleed in de nacht van 25 op 26 augustus. Nog dezelfde dag kreeg opperhoofd Boucheljon toestemming voor de begrafenis. De banjoosten haalden daarna de kist van boord en deze werd vervolgens overgebracht naar Inasa in het bijzijn van een hoofdchirurg en een assistent. Boucheljon vermeldt in zijn dagboek nog dat de begraafplaats bij een Japanse tempel ligt. In september volgde nog een dode, nu van het schip Koning David. De matroos werd ook begraven op Inasa, nu in de aanwezigheid van vier Hollanders. Latere begrafenissen vonden soms plaats in aanwezigheid van de volledige bezetting van de factorij.

Sommige begrafenissen werden ook bijgewoond door vertegenwoordigers van de gouverneur. In die gevallen ging het om wat meer vooraanstaande lieden op Dejima. Zo stierf op 17 augustus 1662 het opperhoofd Van Lier. Zijn opvolger Indijck verhaalt dat op 18 augustus, tussen vier en vijf uur in de middag, het lichaam van Van Lier door de onderkoopman en de assistenten van het eiland door de stad naar een schuit werd gedragen. Alle andere medewerkers van de factorij liepen mee, net als de tolken, enkele banjoosten en andere Japanners. De schuit werd over de baai naar de begraafplaats gevaren alwaar een nette begrafenis plaatsvond, zoals Indijck het schrijft. Toen in augustus 1684 het toekomstig opperhoofd Besselman kwam te overlijden, werd bij de gouverneur verzocht hem met eer te mogen begraven. Opmerkelijk is de aantekening in het dagboek dat er na de begrafenis permissie werd gevraagd voor het plaatsen van een grafsteen. Dat is mogelijk de eerste keer dat de Nederlanders het verzoek doen om na de begrafenis een grafsteen te mogen plaatsen.

De aantallen

Na de eerste begrafenis op Inasa in 1655 volgden er veel meer. Uit de dagregisters van de VOC en andere bronnen (zie bibliografie) kon een lijst worden opgesteld van ruim 700 personen die begraven werden op Inasa of zoals de opperhoofden het vaak in hun dagboek schreven: ‘aan de andere kant van de baai’. Het opnemen van alle beschikbare gegevens in een database levert verschillende interessante details op over de begraafplaats. Van 726 personen kon worden vastgesteld in welke maand en jaar ze overleden. In de zeventiende eeuw waren dat er 113, in de achttiende eeuw 588 en in de negentiende eeuw nog eens 43. Tussen die laatsten bevindt zich een aantal Russen en drie Engelsen. De piek van het begraven lag in de achttiende eeuw en dan met name in de tweede helft. De reden daarvan kan niet gegeven worden. Uit de vertaalde dagboeken kunnen niet alle gegevens gehaald worden en het is onduidelijk of alle opperhoofden elk overlijden vermeld hebben.

Uit de gegevens blijkt wel dat zich jaarlijks een piek voordeed in de maanden augustus, september en oktober. In die periode lagen de schepen in de haven en deden zich de meeste sterfgevallen voor. Alleen al voor die drie maanden hebben we de gegevens van 584 overledenen. Dat is 80% van het totaal aantal overledenen dat we kennen. Kijken we naar de overledenen die vielen onder de VOC-werknemers op Dejima dan komen we tot een aantal van 79. Onder hen zijn zeker dertig ‘swarte bedienden’, oftewel slaven.

De huidige aantallen versus het aantal begraven

De oudste grafsteen op de begraafplaats dateert van 1777 en is voor Jan Schuts, boekhouder op Dejima. Zijn steen is echter nagenoeg onleesbaar. Dat brengt ons op de vraag of er niet oudere grafstenen zijn geweest, zoals in 1684 na de begrafenis van Besselman werd gesuggereerd. Het ging tenslotte wel om een opperhoofd. Van der Eb stelt in haar publicatie van 2016 dat er vermoedelijk nooit meer grafstenen zijn geweest op de begraafplaats dan die er nu te vinden zijn.[2] Waarschijnlijk geldt dat met name voor wat nu de ommuurde Hollandsche begraafplaats is. Want het is nagenoeg onvoorstelbaar dat meer dan 700 Nederlanders binnen dit kleine stukje grond hun laatste rustplaats hebben gevonden. Zoals de plattegrond op bladzijde 44 laat zien, liggen de huidige grafstenen enigszins onlogisch door elkaar. Toch lijkt het erop dat sinds de begrafenis van Duurkoop in 1778 de situatie niet veel veranderd is. De huidige begraafplaats meet in totaal 265 m2, verdeeld over twee plateaus. Wanneer hier twee stoffelijke overschotten per graf begraven zouden zijn, met een grafoppervlak van 1,6 m2 dan zou er ruimte zijn voor het begraven van 330 personen. Niets wijst er echter op dat meerdere stoffelijke overschotten in een graf werden begraven. Het wordt althans nergens genoemd. Het lijkt meer aannemelijk dat de Nederlanders aanvankelijk op een veel ruimer terrein zijn begraven en dat pas rond 1840 de huidige begraafplaats afgebakend werd, nabij de graven van Schuts, Duurkoop en nog enkelen die hier nadien begraven waren.[3] Maar het blijft gissen, want van de oude archieven van de begraafplaats is helaas niets bewaard gebleven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de tempel er bij conventionele bombardementen goed afgekomen. Na de atoombom die in 1945 op Nagasaki werd gegooid, raakten de tempel en begraafplaats licht beschadigd. Echter doordat niet lang na de ontploffing een zwarte regen op de tempel neerkwam, raakten gebouw en alles wat er in was alsnog beschadigd en zodanig besmet dat alles opgeruimd moest worden. Van de administratie bleef niets over. Voor de historische data van de begraafplaats zijn we daarom vooral aangewezen op de dagboeken die de opperhoofden bijhielden.

The 'Hollandsche Begraafplaats'De 'Hollandsche Begraafplaats' (foto Leon Bok, 2016)

Van veel gestorvenen werd in de vertaalde dagregisters de plaats van herkomst genoemd, zodat enigszins te achterhalen is wat de achtergrond is van de overledenen. Van de 726 gevonden personen werd van 340 personen een herkomst vermeld. Daarvan was van 289 personen het land van herkomst te achterhalen (naar de landen zoals we die vandaag kennen). Van deze 289 kwam 57% uit een plaats in Nederland, gevolgd door 20% uit Duitsland. Uit België, destijds veelal Vlaanderen of Wallonië genaamd, kwam zo’n 4%. De Scandinavische landen (Zweden, Noorwegen, Denemarken) waren tezamen goed voor 8%. Verder werden nog plaatsen genoemd in Polen, Frankrijk, Indonesië, Italië en Engeland. Eén keer werd een uit New York afkomstige matroos genoemd.

Matrozen waren degenen die het meest voorkwamen op de vloot. Ze stonden vrijwel onderaan in rang op de schepen en de omstandigheden waaronder zij leefden, waren beduidend slechter dan die van de rest van de bemanning. Het is daarom niet vreemd dat de meeste slachtoffers van ziekte en uitputting onder de matrozen te vinden waren. In veel gevallen overleefden ze weliswaar de reis, maar stierven uiteindelijk in het hospitaal of gewoon op het schip terwijl het in de haven lag. Van 674 overledenen kon het beroep achterhaald worden. Matrozen scoren in deze lijst met 64% veruit het hoogst. Alle rangen en standen kwamen in principe in aanmerking voor een laatste rustplaats aan wal, ook de slaven. Maar net als de matrozen zullen zij geen grafteken hebben gekregen, aangezien de kosten daarvan betaald moesten worden uit het vermogen van de dode zelf. In totaal liggen er op Inasa ook drie opperhoofden begraven. Dat zijn Van Lier in 1662, Besselman (die als opperhoofd aangesteld zou worden) in 1684 en Duurkoop in 1778. Alleen van de laatste is een grafmonument bekend.

De doodsoorzaak is in de meeste gevallen ziekte, uitputting of een ongeluk geweest. Een aantal kwam om het leven door verdrinking. Dat was bijvoorbeeld het lot van de allereerste die begraven werd op Inasa, Jacob Heijndricksen. Het ging meestal om in het donker overboord gevallen matrozen of door een ongeluk bij het afmeren. Bij enkele gestorvenen die begraven werden op Inasa is vermeld dat ze onderweg naar Dejima overleden. Dat was bijvoorbeeld het geval bij Duurkoop. Meestal waren het wat hogere officieren wier lichaam aan boord gekist werd ter begrafenis op Inasa. Een aantal keren worden ziektes als pokken, oedeem, dysenterie expliciet genoemd. Er is ook sprake van een dode die door moord om het leven kwam.

Over het jaar heen was de bezetting op Dejima laag. Sporadisch overleed er iemand die dan vervolgens werd begraven op Inasa. De meeste doden werden er begraven als jaarlijks de schepen vanaf andere factorijen binnenvoeren. Doorgaans was dit in het najaar. In goede handelsjaren kwamen er meerdere schepen binnen, met elk soms honderden opvarenden. Het aantal doden kon dan fors oplopen. Maar in sommige jaren werd er niet of nauwelijks begraven. Dat is bijvoorbeeld het geval in de jaren negentig van de achttiende eeuw. De republiek was in oorlog met Engeland en de handel had daar zwaar onder te lijden. In sommige jaren was er zelfs niet genoeg lading om een groot schip te vullen of kwam er helemaal geen schip, zoals in 1796. In andere jaren werden schepen gehuurd van andere landen om de Engelse blokkades te omzeilen. Zo moesten de Japanners in 1797 gerustgesteld worden omdat er een schip was aangekomen met een deels zwarte bemanning die niet eens Nederlands sprak. In die dagboeken worden er in die jaren nauwelijks begravingen gemeld.

Inasa

De naam Inasa, genoemd naar de berg waartegen de begraafplaats is aangelegd, komt veel voor in de dagboeken van de opperhoofden. Zoals al genoemd, zullen de ruim 700 bekende gestorvenen nooit begraven zijn op het kleine stukje dat nu de Hollandsche begraafplaats vormt. Van der Eb beschrijft aan de hand van haar onderzoek dat de begraafplaats halverwege de negentiende eeuw het huidige oppervlak kende. Dat leidt ze af van een foto uit 1865 en andere bronnen. Ook Van der Eb stelt zich de vraag hoe er zoveel mensen op zo’n klein terrein begraven konden worden. De veronderstelling dat er sprake zou zijn geweest van ‘wisselgraven’, waarbij de graven na verloop van tijd werden geruimd, lijkt ongefundeerd. In de dagboeken wordt hier geen enkele vermelding van gemaakt en Van der Eb voert ook geen bronnen op om dit te onderbouwen.

Gateway, built in 1918Poort, gebouwd in 1918 (foto Leon Bok, 2016)

Het is aannemelijk dat na 1840 een muur gebouwd is om een deel dat duidelijk bestemd was voor de laatste begravingen. Die muur was van natuursteen opgetrokken, zoals ook te zien is op een foto van dr. A.F. Bauduin die in 1865 de begraafplaats bezocht (zie pag. 81). Bauduin was medisch directeur van het ziekenhuis in Nagasaki en tevens marine-arts. Toen hij in Japan aankwam, was zijn jongere broer, Albertus J. Bauduin, hoofd van de vestiging van de Nederlandsche Handel-Maatschappij op Dejima.[4] In 1918 is de oude muur rondom de begraafplaats vervangen door de bakstenen muur die er waarschijnlijk vandaag de dag nog staat. De bovenzijde werd later voorzien van een afdekking van gewapend beton. Ook is toen de huidige poort aangebracht met in de bovenste latei het opschrift ‘Hollandsche begraafplaats’. In de poort werd eerst een houten hek aangebracht dat na de Tweede Wereldoorlog vervangen is door een ijzeren hek.

More research

Al met al blijft de kleine Hollandsche begraafplaats een geheim bewaren dat zonder nader onderzoek niet aan ons geopenbaard zal worden. Het is waarschijnlijk dat het gebied waar de Nederlanders begraven werden voor de negentiende eeuw groter was. Dat gebied kan later door de Japanners in gebruik zijn genomen voor eigen grafmonumenten. In Japan wordt immers niet in de grond begraven, maar worden de crematieresten bijgezet in een bovengronds monument. Resten die in de grond zitten, zijn dan feitelijk niet geroerd. Tussen de Chinese begraafplaats en de Hollandsche begraafplaats ligt nog een strook van ruim twintig meter die nu ingevuld is met grafmonumenten voor Japanse families en een stuk waar de priesters van de tempel en diens familie begraven worden. Wie weet wat daar allemaal nog onder begraven ligt.

 

Plattegrond van de begraafplaats en overzicht van de grafmonumenten.

 

Bronnen
Literatuur

 

Noten

[1] Dagboek Winnincx, 8 October 1655.

[2] Eb-Brongersma, Titia van der; De Hollandsche Begraafplaats in Nagasaki. Een cultuurhistorisch erfgoed, Oegstgeest 2016.

[3] Hiervoor zij verwezen naar het grondige onderzoek van Van der Eb die meerdere bronnen naast elkaar legt.

[4] J.E. Veldman, 'Chirurgie van de roodharige barbaren'; Hollandse medici in Japan, 1600-1870' in: Ned Tijdschr Geneeskd (Netherlands Journal of Medicine). 2001; 145:2542-7.

.