Fort Kochi - Robbert Lindzaij
Net als in Nederland gebeurd zou zijn, werd Robbert Lindzaij, administrateur en secundo over de kust van Malabar, Canara en Wingurla, na zijn dood begraven in de kerk. In dit geval in de St. Franciskerk in Cochin. Nadat hij op oudejaarsdag 31 december 1690 zijn ogen voor altijd sloot, werd hij, als laatste, in het familiegraf bijgezet. Zijn vrouw, Margrita Minnes, en haar ouders, Pieter Minnes en Adriana Boogaerts waren hem daarin voorgegaan. De grafsteen maakt wel duidelijk dat Robbert Lindzaij de belangrijkste persoon in het graf is. Vanwege zijn hoge positie zal de begrafenis met veel ceremonie gepaard gegaan zijn.
Vanwege zijn Schots klinkende achternaam werd lang gedacht dat Robbert een Schotse militair was, maar niets is minder waar. Hij is in 1640 geboren, als zoon van Pieter en Margrita Chien, in ’s-Gravenhage, de hofstad van Holland.[i] Hij is pas 14 of 15 jaar als hij in april 1654 vanuit Zeeland met de “Mars” uitvaart en kwam op 9 januari 1655 aan in Batavia. Volgens de soldijboeken heeft hij de reis gemaakt als passagier. In 1656 trad hij in dienst van de VOC, als jong assistent, op het eiland Ceylon. In 1664 mag hij zich assistent noemen en gaat hij twintig gulden per maand verdienen. Robbert doet zijn werk schijnbaar goed, want al in 1667, hij is dan 27 jaar, wordt hij benoemd tot onderkoopman met een salaris van veertig gulden per maand. Omdat de kust van Malabar onder het comptoir Ceylon viel is het niet duidelijk wanneer hij zijn eerste aanstelling langs de Malabaarse kust kreeg. Waarschijnlijk niet lang na de verovering in januari 1663 en er veel personeel nodig was om de posten te bemensen. In 1666 is hij in dienst als assistent van de onderkoopman Jacob Chardevene en krijgt de opdracht om met de boeken van Calicoijlan[ii] naar Batavia te komen voor een controle in verband met grote tekorten.[iii] De gouverneur van Ceylon ziet daar de zin niet van in. Het is dus maar de vraag of de reis doorgegaan is. Op 19 november 1671 wordt Lindzaij als onderkoopman naar Basselor[iv] gezonden om daar met zijn collega Bruijn de boeken op orde te brengen. Daarbij beloven zij zich zo te “proberen” te gedragen dat de gouverneur geen reden tot ontevredenheid zal hebben.[v] Voorlopig lijkt iedereen tevreden over hen. Waarschijnlijk is hij nog steeds vrijgezel als hij op 2 mei 1675 een huis in de Breedestraat in Cochin koopt.[vi] Misschien kocht hij het om onderdak te bieden aan zijn “speelkind” Pieter. Ondanks dat hij niet met de moeder getrouwd is, krijgt de jongen wel zijn achternaam en zal ook een groot legaat uit de erfenis van zijn vader ontvangen. Margrita Minnes, de weduwe van Jacob Chardevene, koopman en opperhoofd van het fort Coijlan en zijn voormalige baas, werd zijn vrouw. Chardevene overleed in augustus 1676 en liet zijn weduwe een dikke 2.100 rijksdaalders en zeven slaven na.[vii] De regels van de VOC waren streng ten aanzien van Europese vrouwen die weduwe werden. Omdat de VOC een onderhoudsverplichting tegenover hen had, werden zij gedwongen terug te keren naar “het vaderland”. Dit was ook regel voor weduwen die in de Oost geboren waren uit een Europese vader. Het alternatief was snel hertrouwen. Om praktische redenen mocht dan ook na drie maanden hertrouwd worden.
Het huis in Cochin kan ook als belegging gekocht zijn, want Robbert was meestal gestationeerd op een van de buitenposten langs de kust. Hij is terug te vinden op posten in Bassaloor, Calicoijlan, Coilon, Suratte en Wingurla. Deze laatste plaats moet hij met zijn gezin eind 1685, met het schip Bovenkarspel, ontvluchten als de Mongolen een aanval op de stad ondernemen.[viii] Terug in Cochin gaan ze wonen in het huis aan de Breestraat dat hij in 1679 gekocht heeft en naast zijn eerste huis ligt. Het moet aanzienlijk groter geweest zijn, want naast het gezin moet het ook plaats bieden aan zijn 21 slaven en een slavenkind.[ix] Inmiddels heeft hij ook gezelschap uit Nederland gekregen. Zijn zwager Daniel van Tongeren is in 1680 als korporaal in Cochin aangekomen en een paar jaar later is ook zijn zus Christina haar man gevolgd naar Cochin. Lang blijft zij niet, want in 1690 woont zij weer in Nederland terwijl Daniel in Cochin blijft. Op 5 augustus 1689 overlijdt Margrita en wordt zij bijgezet in het familiegraf in de kerk van Cochin waar ook haar ouders bijgezet zijn.
Pieter Minnes, apotheker van Rotterdam, en Adriana Boogaerts van Delft zijn de ouders van Margrita. Ze trouwen op 31 mei 1651 in Delft en krijgen daar ook de kinderen Margrita en Willem in hun huis aan de Jacob Gerritsstraat in het hart van Delft. Margrita is gedoopt op 4 februari 1652 en Willem op 14 mei 1653.[x] Toch werd besloten het mooie Delft te verlaten en naar de Oost te vertrekken. Op 9 september 1653 vertrok van de rede van Texel het schip ‘Breda’ voor de kamer Hoorn met het gezin van Pieter aan boord. Na een betrekkelijk snelle reis komen zij op 2 maart 1654 al in Batavia aan en reizen kort daarna door naar Ceylon.[xi] Volgens diverse aantekeningen krijgen zij in Ceylon een gezin “zwaar belast met kinderen” en in 1671 wordt vermeld dat het gezin moederloos is.[xii] Door het ontbreken van een doopboek uit die tijd is niet zeker welke andere dragers van de achternaam Minnes bij het gezin horen.[xiii]
De carrière van Pieter Minnes is niet over rozen gegaan. Hij was aangenomen als onderkoopman en kreegt een functie op het fort van Gale. Zijn boeken moesten ieder jaar gecontroleerd worden door Rijkloff van Goens, maar die had het te druk met het veroveren van de Malabaarse kust op de Portugezen. De controle bleef dus enkele jaren achterwege en dat had hij beter niet kunnen nalaten. Als onderkoopman verdiende Pieter veertig gulden per maand, maar die kreeg hij niet uitbetaald voor hij terug in Nederland was. Op zijn best kon hij vragen om een voorschot. Zeker met een gezin dat onderhouden moet worden, was het zaak om ook een andere bron van inkomsten te vinden. Vaak was dit een vorm van handel in waren waarin de VOC niet handelde maar daar had je wel een startkapitaal voor nodig. Pieter beschikte daar schijnbaar niet over, dus zocht hij het dichter bij huis. Hij was onder andere verantwoordelijk voor de inning van jaarlijkse pachtgelden. Misschien begon het als een verkapte vorm van “lenen”. De pachtbetaler kreeg keurig een kwitantie, maar het geld kwam niet in de kas maar in de broekzak van Pieter. Toen Van Goens eindelijk tot controle van de boeken overging, kwam de aap al gauw uit de mouw. Pieter had niet alleen op die manier minstens 1.565 realen verduisterd, maar had ook nog eens een dikke 2.300 realen geleend. Het bestond niet dat hij die af kon betalen. Veel van het geld was uitgegeven aan de bruiloft van één van de dochters, die meerdere dagen had geduurd en wie een mooie uitzet had gekregen. Veel mensen hadden zich wel afgevraagd waar hij dat van had kunnen betalen, maar hij stond bekend als een zeer zuinig levend mens. Hij werd per onmiddellijk uit zijn ambt gezet en in mei 1666 “verbannen” naar Cochin.[xiv] Daar toonde de VOC plots een ander gezicht. Pieter kreeg een tweede kans. Hij werd aangenomen als assistent voor 20 gulden per maand. Hij moest nu echt de tering naar de nering zetten. In 1671 vroeg hij salarisverhoging aan en omdat hij zijn werkzaamheden tot voldoening verrichtte kreeg hij er wat bij. Hij bracht het zelfs nog tot onderkoopman. Een vetpot zou het nooit meer worden. Hij maakte nog mee dat Margrita weduwe wordt en hertrouwde met Robbert Linzaij. Veel ouder dan voor in de zestig zal hij niet zijn geweest toen hij 17 april 1679 stierf.
Robbert Lindzaij overleefde zijn vrouw een kleine veertien maanden. Hij stierf 31 december 1690, schijnbaar redelijk onverwachts, want er ontstond nog wat gedoe over het uitzoeken van de door hem achtergelaten papieren. De weesmeesters deden hun werk en maakten een inventaris op van alles wat zich in het huis en in het bezit bevond van Robbert op het moment van zijn overlijden. Hij had een testament gemaakt waarin hij zijn buitenechtelijke zoon een legaat toekende en de rest was voor zijn broer en zijn vier zussen. Met zijn zwager Daniel van Tongeren bij de hand zou de afwikkeling van zijn erfenis een makkie moeten zijn geweest. Hij wist immers uit de eerste hand waar de erven zich ophielden. De weesmeesters uit Cochin starttten een correspondentie met de weeskamer in Amsterdam die de gelden uiteindelijk uit zou moeten keren aan de nabestaanden. Het is bekend dat Robbert zijn soldijrekeningen opstuurde naar Nederland om het daar uit te laten betalen. Daarnaast had hij in de loop der jaren aardig wat geld verdiend en via wissels naar zijn broer en zussen overgemaakt. Al dat geld behoorde ook tot de erfenis en om tot een goede verdeling te kunnen komen moesten Lodewijk, Christina, Jannetje, Maria, Rebecca en de weduwnaar van zijn zuster Elisabeth, Cornelis Worm, opgeven wat zij onder hun beheer hadden. Dat weigerden ze keer op keer, terwijl ze aan de andere kant klaagden dat de afhandeling zo lang op zich liet wachten. Een correspondentie voeren met onwillige erfgenamen en weesmeesters in Nederland en India die nog veel meer te doen hadden, was een zaak van lange adem. In dit geval een hele lange adem, want de zaak liep nog in 1712. Tweeëntwintig jaar na het overlijden van Robbert Lindzaij hadden de weesmeesters er meer dan genoeg van. Besloten werd dat de nog resterende 1.898 realen verdeeld zouden worden onder de zussen Johanna, Maria en Rebecca. Het boek werd gesloten.
[i] Een doopinschrijving is niet teruggevonden maar hij noemt zijn ouders bij naam in zijn testament.
[ii] Hedendaagse naam is Kayankulam
[iii] NA 1.04.2.1256_0794
[iv] Hedendaags Barselor
[v] NA 1.04.02.1280
[vi] NA 1.11.06.11.003
[vii] Jacob Chardevene was de zoon van Antoine, predikant in Frankrijk, Middelburg, ’s-Hertogenbosch tot 1652 en daarna in ’s-Gravenhage en daar overleden in 1656. Zijn broer Johannes was predikant in Sas van Gent en gehuwd met Johanna van Gelder. Uit zijn soldijrekeningen die na zijn overlijden in zijn boedel zijn gevonden blijkt dat hij in 1654 al in Oost-Indië was ( NA 1.04.02.1364_0663 ev.)
[viii] NA 1.04.02.7904_141
[ix] NA 1.04.02.1425_0269
[x] [1] Het genoemde geboortejaar van 1650 op de steen is foutief.
[xi] NA 1.04.02.1474_0745. In Cochin woonde ook Willem Pietersz Minnes. De ene was boekhouder bij de VOC en waarschijnlijk een zoon van bovengenoemd echtpaar. Hij was getrouwd met Maria Corea de Britta en had een dochter. Hij werd in januari 1691, bij een ruzie tijdens een bordspelletje, in een herberg in Cochin doodgestoken. Volgens de personeelsinformatie was hij in 1655 met het schip Breda aangekomen, samen met zijn ouders. (NA 1.04.02.1474_0528)
[xii] NA 1.04.02.1274_0342
[xiii] Omdat in Delft een Andries Boogaert fungeert als doopgetuige bij de dopen van Margrita en Willem is het aannemelijk dat Andries Minnes, die 8 november 1685 in Suratte overlijdt, één van de andere kinderen is.
[xiv] NA 1.04.02.1259_159
Geraadpleegde Archieven:
- Nationaal Archief
- Stadsarchief Amsterdam
- Stadsarchief Rotterdam
- Stadsarchief of The Hague
- Stadsarchief Delft
- Stadsarchief ‘s-Hertogenbosch
- Regionaal Archief Hoorn
- Rijksarchief Zeeland
- Regionaal Archief Gorinchem
- Laatste update op .