Historische begraafplaatsen in de districten
De kern van de Surinaamse economie werd tot ver in de negentiende eeuw gevormd door de plantages. De plantage was de productie-eenheid, maar tevens de sociale eenheid: een autonome leefgemeenschap van tussen de 50 en 500 mensen. De eigenaar en zijn familie woonden er, en dan was het vrije personeel, bestaande uit directeur, opzichters en soms ambachtslieden. Maar verreweg het grootste deel van de gemeenschap bestond uit slaafgemaakten. Al deze mensen werden op de plantage begraven. De eigenaar en directeur op een kleine, voorname begraafplaats nabij het plantagehuis, de slaafgemaakten op een eenvoudige begraafplaats aan de rand van de plantage. Het is niet bekend waar het vrije personeel werd begraven.
Restanten van begraafplaatsen
De meeste plantages zijn allang verlaten, en het bos heeft zijn rechtmatige positie teruggeëist. De houten graftekens zijn vergaan, en van de begraafplaatsen is over het algemeen niets overgebleven. Slechts afwijkende begroeiing, bijvoorbeeld hangalampoe (red.: Chinese roos of matrozenroos), doet vermoeden dat daar ooit een begraafplaats is geweest. Alleen de rijke grafstenen der eigenaren zijn af en toe nog terug te vinden. Ze werden in Europa besteld, en enkele jaren later op het graf geplaatst. Als we de gegevens daarop combineren met de oude kerkregisters, dan krijgt het verhaal van de plantage vorm. Zoals de grafsteen van Johanna van der Meulen, overleden in 1743. Zij ligt in de eenzame bossen langs de Pericakreek. Als we haar gegevens nazoeken, dan blijkt dat zij eigenaresse was van de rijke suikerplantage Poelwijk, en de verre plaats waar zij ligt begraven was ooit het drukke centrum van die plantage.
De meeste grafstenen hebben een standaardtekst. Naam, geboorte- en overlijdensdatum worden vermeld, meer niet. Slechts af en toe is er een persoonlijke boodschap, zoals op de steen van Charles Paul Bennelle de la Jaille op Nieuwzorg (red.: ook wel ‘Nieuw Sorgh’). "Moorddadig in een tweegevecht omgekomen", zo leest het grafschrift. De plantage Nieuwzorg is allang opgeheven, maar de plaats is bewoond gebleven, en het verhaal van het tweegevecht is mondeling overgeleverd. De lokale bevolking op Nieuwzorg vertelt nog steeds iets over een dodelijke twist tussen twee broers, die beiden verliefd waren op dezelfde tot-slaaf-gemaakte. Het meisje werd na de ongelukkige afloop terechtgesteld.... Het verhaal heeft zich in de loop der tijden natuurlijk steeds uitgebreid.
Op de nog in gebruik zijnde plantages worden de oude begraafplaatsen redelijk bijgehouden. Op Marienburg is er achter op de plantage de directeurenbegraafplaats, met dertien grafmonumenten overschaduwd door fraaie oude bomen. Op Rust-en-Werk ligt de oude begraafplaats van de familie Crommelin nu in een weiland, maar eens was dit de achtertuin van het grote huis. De dodenakker wordt onderhouden en is afgezet zodat de koeien buiten blijven. De plantage telt nog een tweede begraafplaats uit de negentiende eeuw.
De graftombes op de plantages in Nickerie zijn een apart geval. Er zijn er drie overgebleven, twee op plantage Paradise, en één op plantage Waterloo. Maar van alle drie zijn de tekstplaten op de grafmonumenten weggebeiteld. Door familieleden uit Schotland, zo zegt de lokale bevolking, die kwamen op een dag en namen de platen mee. Een eigenaardig verhaal.
Grafmonumenten vertellen een verhaal
Soms herinneren de grafmonumenten aan historische gebeurtenissen. De Nederlandse boeren die in 1845 naar Saramacca emigreerden, werden binnen enkele maanden voor de helft weggevaagd door tyfus. Zij werden te Groningen begraven, maar de houten graftekens op hun graven zijn allang verdwenen. Alleen het stenen grafmonument voor Anna Sophia Pannekoek, echtgenote van de dominee die de rampzalige vestigingspoging leidde, dateert nog uit die tijd. Zij was een der velen die in 1845 overleed. De dwarsstraat tegenover het kerkhof heet de Pannekoekstraat, ter harer gedachtenis. Maar ook die herinnering is vervaagd. De jeugd van Groningen denkt dat de Pannekoekstraat is genoemd naar de oude bakkerij in het midden van de straat. Die zou af en toe pannenkoeken hebben gebakken.
Op Batavia vinden we de grafplaquette voor Anthon Johannes Cateau van Rosevelt, 22 jaar jong. Hij is de zoon van Adriaan Francois Cateau van Rosevelt, een uitmuntend geograaf en constructeur, de architect van onder andere 's Lands hospitaal. De vroege dood van zijn zoon kon hij niet voorkomen. Anthon was besmet met lepra, en daartegen bestond in die tijd geen medicijn. Bij wet werd hij afgezonderd op de leprozerie te Batavia, om daar de rest van zijn leven door te brengen.
Jodensavanne
De Joodse planters werden niet op hun plantage begraven. Reeds in de zeventiende eeuw hadden zij te midden van hun plantages een eigen centrum gesticht, de Jodensavanne. In de buurt zijn er twee begraafplaatsen, te Jodensavanne zelf en te Cassipora. Tot het einde der achttiende eeuw zijn deze in gebruik gebleven. Ze zijn nog steeds in goede conditie. Hun grafmonumenten zijn net als in Paramaribo rijk versierd met joodse symbolische afbeeldingen.
De Joodse planters vochten een meedogenloze oorlog met de marrons uit. Aan beide zijden dappere en onverzettelijke mensen, overtuigd van hun eigen gelijk. De grafsteen van David Monsanto herinnert daaraan. Hij werd in 1739 op de Joodse begraafplaats van Jodensavanne begraven:
Do Yncurtado Mancebo
David Rods Monsanto que foy
Matado
Por Os Crueys Negros
Alevantados Em 29 Menahem A' 5499
que corresponde
A 4 Sett'ro Ao 1739
SUA SANGRE SEJA
VINGADA
Vertaald: Van de hoffelijke jongeman / David Rodrigues Mosanto die werd / gedood / door de wrede opstandige negers / op de 29e Menahem van het jaar 5499 / corresponderend met / de 4e september Ao 1739 / ZIJN BLOED ZAL GEWROKEN WORDEN.
Ook andere stenen vertellen eenzelfde verhaal van wraak en weerwraak. Is het verhaal van de andere zijde ook bekend ? Op begraafplaats van Cassipora vinden we de grafsteen van Sara de la Parra, vreedzaam gestorven in het jaar 1759 op de leeftijd van 66 jaar. Op de grafsteen worden haar goede eigenschappen geprezen: haar deugd, haar rechtvaardigheid, en haar vrijgevigheid. De engel der vrede zal haar verwelkomen bij de hemelpoort. Maar de grafsteen vertelt niet het volledige verhaal. Sara's rechtvaardigheid strekte zich niet uit tot haar slaafgemaakten. De marronkapitein Quakoe, een van de zestien Aucaanse opperhoofden die later in 1760 de vrede met het gouvernement tot stand zou brengen, was een ontvluchtte tot-slaaf-gemaakte van Sara’s plantage. Enkele maanden voor Sara’s dood werd hij bevraagd; hij verhaalde dat zij hem vele jaren had gemarteld, hoewel hij haar toch even zovele jaren voordeel had bezorgd. Desondanks wilde zij "tot recomp(ensatie) zijn neus en oren afsnijden". Aangezien hij gesteld was op z’n uiterlijk, nam hij de benen. Uit wraak had hij daarna vijf (mislukte) pogingen gedaan haar te pakken te krijgen. Maar om de kans op vrede niet te bederven zou hij nu afzien van verdere aanslagen. "Ik heb haar nu vijf maalen gemist, laat sij nu ook maar leeven" (Dragtenstein 2002, p. 189).
Districtskerken
De vrije gekleurde bevolking werd mogelijk deels op de plantages begraven, maar werd vaak begraven op de bescheiden kerkhoven naast de kleine districtskerken. Bij wet was iedere vrijgemaakte verplicht een godsdienst te kiezen, en zij hadden dus ook het recht om begraven te worden bij de kerk van hun keuze. Zo treffen wij te Coronie bij alle kerkjes kleine intieme begraafplaatsen met negentiende en twintigste-eeuws grafmonumenten. Alleen te Totness en Friendship, de kern van het district, zijn de begraafplaatsen groter.
Nieuw-Nickerie is na Paramaribo de grootste plaats in Suriname. Het dorp werd in 1870 ingericht tussen de plantages Margarethenburg en Waterloo aan de Nickerierivier, nadat het eerdere dorp Nieuw-Rotterdam dat in 1801 aan de kust was gesticht, langzaam door de zee was ingenomen. De oude begraafplaats van Nieuw-Nickerie is geruimd, er is helemaal niets meer van over. Er is maar één oude grafsteen in Nieuw-Nickerie. Deze ligt bij de hervormde kerk en dateert uit 1835 en is dus nog vanuit Nieuw-Rotterdam meegenomen naar Nieuw-Nickerie.
Een apart hoofdstuk vormen de plantages te Para, die na de emancipatie merendeels zijn overgekocht door de bevolking bestaande uit voormalig slaafgemaakten. Het waren voorheen acht houtplantages geweest, waar hun voorouders in relatieve vrijheid had gewoond en gewerkt. De gebondenheid aan de grond was er groter dan bij de productieplantages met hun hun veelal onmenselijke regimes. In Para is er dus sprake van continue bewoning vanaf de slaventijd tot heden. Men mag aannemen dat er ook continuïteit is in de begrafenisgebruiken. We zien er begraafplaatsen niet ver van de woonkern, met houten graftekens met rond of hartvormig boveneinde. Waarschijnlijk was het in de slaventijd ook al zo.
De wijze van begraven staat afgebeeld op een prent van Bray uit 1850. We zien de kist met de dragers die lopen in dezelfde onvoorspelbare pas als thans nog wordt gebruikt bij creoolse begrafenissen. De pas was met opzet onvoorspelbaar om de geesten achter de kist het spoor bijster te doen raken, zodat de dode in vrede zou rusten.
In de tijd van de contractarbeiders deden nieuwe begrafenisgebruiken hun intrede. De hindoestanen cremeerden hun doden, een voor Suriname nieuw gebruik dat steeds meer navolging vindt. De Javanen begroeven hun doden, en beschermden hen met oosterse elegantie tegen de zon door bij de begrafenis een parasol op het graf te plaatsen, later vervangen door een compleet klein huisje. De meeste plantagebegraafplaatsen zijn allang verdwenen, maar op de nieuwere begraafplaatsen in de districten leeft het gebruik nog voort.
De toekomst
Worden de historische grafplaatsen bedreigd ? Als zij worden bijgehouden, niet. De begraafplaatsen in Coronie worden af en toe schoongemaakt, en waren in 2006 allemaal in redelijke conditie. Maar als ze worden verwaarloosd, dan blijkt al snel de kracht van de natuur. Bomen groeien op tussen de graven, en vernietigen met hun wortels de tomben. De grafschriften vervagen langzaam door erosie als gevolg van hemelwater. Toch zijn ze meestal redelijk leesbaar en kan de genealogische informatie worden opgenomen. De losse graven in de bossen beschermen is helemaal onmogelijk. De natuur is hier enerzijds de vernietiger, maar anderzijds een goede beschermer tegen menselijke vernielzucht: de graven zijn vrijwel onvindbaar. Ze liggen onder een bladertapijt, en zijn zonder een gids niet te ontdekken. Het is onbekend hoeveel er zijn, en hoeveel er verdwenen zijn. Vandalisme komt af en toe voor, zoals bij het grafmonument van Anna Maria Taunay op plantage “het Vertrouwen”. Dit ligt door landerosie vlak bij de rivier, en werd door vissers opengemaakt voor een vermeende schat binnenin.
Header: Begraafplaats Nickerie, buiten Nieuw Rotterdam ca. 1860.
Download
PDF met overzicht verspreide graven en kleine begraafplaatsen (1920-2005), Adriana van Alen, Philip Dikland, Jannes Mulder, Fred Oudschans-Dentz, en anderen (opent in nieuw venster).
- Laatste update op .