Willemstad – Joodse begraafplaats Beth Haim
De diaspora van Joden die woonden op het Iberisch schiereiland bracht veel teweeg, met name in de Nieuwe Wereld. De verdrijving was het gevolg van de in 1478 ingestelde Spaanse inquisitie. Al sinds de Moorse machthebbers in Spanje waren verslagen, hadden de katholieken de resterende Moren en Joden gedwongen zich te bekeren tot het christendom. Een van de gevolgen van de inquisitie was dat over langere tijd zo’n 160.000 Joden het land ontvluchten. Velen trokken naar Portugal, maar ook daar heerste de inquisitie waardoor veel Joden verder trokken. Zij die bleven, werden gedwongen zich te bekeren. Joden die zich bekeerden werden ‘nieuwe christenen’ of ‘conversos’ genoemd, wat zoveel betekent als bekeerde. De verdrijvingen bereikte in 1492 en 1497 een hoogtepunt.
Overzicht van Joodse migratie en verdrijvingen tussen het jaar 1000 en 1500 (https://www.jewishwikipedia.info/diagrams.html).
Lot van de conversos
Hoewel in eerste instantie vele Joden zich bekeerden, restte er voor hen op termijn geen andere weg dan ook te vertrekken. Hoewel in edicten van uitwijzing geen sprake was van conversos werden hen toch allerlei beperkingen opgelegd. Dit kwam door de idee dat zolang er onbekeerde Joden in het land waren deze conversos door hen beïnvloed werden. De edicten van 1492 en 1497 waren dan ook specifiek gericht op niet-bekeerde Joden. Van de gevluchte Joden keerden sommigen terug naar Spanje en bekeerden zich alsnog tot het Katholicisme. Die bekering werd mede ingegeven door de ontberingen die men elders ervoer.
De conversos in Spanje en Portugal werden ook wel maranen genoemd, naar het Spaanse woord marrano dat zoveel betekent als viezerik of varken. Hoewel het gebruik van het woord talloze keren verboden werd, leeft de benaming tot de dag van vandaag. Joden kozen simpelweg om zich te bekeren om op die wijze deel uit te kunnen maken van het dagelijkse leven. Talloze conversos wisten in de eerste helft van de vijftiende eeuw hoge openbare en kerkelijke functies te verkrijgen. Dit leidde uiteindelijk tot onlusten en maatregelen om conversos uit te sluiten van hoge functies. Gevolg hiervan was uiteindelijk het instellen van de inquisitie om uit te vinden of iemand wel van het ware geloof was.
Uiteindelijk sloeg de balans door voor wie over de middelen beschikte om te vluchten. Wie geen geld had, bekeerde zich en ging op in de vergetelheid. Een klein deel bleef in het geheim de Joodse cultus vieren in afwachting van betere tijden. Met het vertrek van veel Joden en de bekering van de rest verdween de grafcultus die de Joden vanaf de tweede eeuw mee hadden genomen naar het Iberisch schiereiland. Synagogen, begraafplaatsen en andere gebouwen die herinnerden aan de Joden werden in de decennia daarna met de grond gelijkgemaakt.
In de Spaanse stad Utrera werden in 2023 de resten gevonden van een synagoge uit de veertiende eeuw. Deze was eerst gebruikt als kerk en later als restaurant en disco (foto Utrera city hall).
Op de vlucht
Voor veel Joden bleek uiteindelijk de vlucht naar het buitenland de oplossing. Vanaf eind vijftiende eeuw verspreiden de Joden zich over het Ottomaanse Rijk en verschillende West-Europese landen. Ook de steden aan de Noord-Afrikaanse en Marokkaanse kust waren een toevluchtsoord. Vanuit talloze steden hielden Joden contact met elkaar en bijeengehouden door een handelsnetwerk kwamen ze tot zekere welvaart. Die welvarende gemeenschappen trokken vanuit het Iberische schiereiland steeds vaker achtergebleven Joden aan. De handel bracht de Joden ook naar de Amerika’s, waar in de zestiende en zeventiende eeuw kolonies werden gesticht door naties die de Joden welgezind waren. Ook boden die naties mogelijkheden om hoe dan ook de handel voort te zetten en een van die mogelijkheden was de verovering van Curaçao door de West-Indische Compagnie (WIC).
Eerste uittocht naar de Amerika’s
Op uitnodiging van de WIC kwamen Joden vanuit Amsterdam ook terecht op Curaçao. Later voegden zich daarbij Joden uit de kolonies in Zuid-Amerika. De wisselende heersers van die kolonies zorgden niet voor een rustige stabiele omgeving voor de Joden, maar onder de WIC konden de Joden blijven handelen met de Spaanse en Portugese koloniën. De in 1624 opgerichte WIC was voor de almaar groeiende Sefardische gemeenschap in Amsterdam een aantrekkelijke organisatie. De WIC leverde de schepen en met eigen bankiers en slavenhandel als motor om de zware arbeid te verrichten, werden talloze producten uit de Amerika’s naar Europa gebracht, waar Amsterdam een belangrijk centrum was. Curaçao zou daarbij uitgroeien tot een van de belangrijkste plaatsen voor handel door de Joodse gemeenschap. Suriname daarentegen was vooral een land voor de productie van suiker en koffie.
Joden op Curaçao
In 1499 zette de eerste Europeaan, een Spanjaard, voet aan wal op Curaçao. De bevolking van het eiland was niet bestand tegen de aanvallen van de Spanjaarden en het eiland werd bezet, net als Aruba en Bonaire. Nagenoeg alle bewoners van het eiland werden tot slaaf gemaakt en weggevoerd. Zij die achterbleven moesten zich bekeren tot het christendom. In 1634 viel de WIC het eiland aan en de Spanjaarden gaven zich over. Doel van de WIC was om een uitvalsbasis te hebben voor kaapvaart en handel. De meeste Spanjaarden en inheemse bewoners werden nadien overgebracht naar de Venezolaanse kust.
In 1648 nodigde de WIC kolonisten uit om zich te vestigen op Curaçao. Verschillende Sefardische Joden, zoals João de Yllán en in 1652 ook David Cohen Nassy, kregen toestemming om zich te vestigen op Curaçao met de belofte dat zij meer kolonisten zouden aantrekken en producten zouden telen waaraan grote behoefte was. Bedoeling was dat de kolonisten de aan hen afgestane grond tot plantages zouden maken. Nassy maakte uiteindelijk geen gebruik van de uitnodiging, maar was wel actief in Suriname. Daar voegden zich in 1654 veel Joden uit de verloren kolonie in Brazilië bij de gemeenschap. Zij hadden weinig mee kunnen nemen uit Recife waar de meesten hadden gewoond, maar wel hun handelscontacten. Een enkeling van die groep uit Brazilië kwam ook op Curaçao terecht, maar in 1659 kwamen 70 Joodse kolonisten uit Amsterdam aan op Curaçao onder leiding van Isaac da Costa.
Met de plantages werd het niet veel, maar met de handel des te meer. De Joden reisden daarvoor veel naar Venezuela, maar ook naar andere eilanden of steden waar een Joodse gemeenschap bestond. De Joden hadden ook een belangrijke rol weten te bemachtigen in de handel in de broodnodige arbeidskrachten: tot slaafgemaakten uit Afrika werden via Curaçao doorgevoerd naar nabijgelegen Spaanse kolonies. De WIC zorgde voor een constante aanvoer waardoor het eiland zeer aantrekkelijk was voor handelaars. Voor andere handelswaar hielden de Joodse handelaars op Curaçao nauwe contacten met steden als Amsterdam, Middelburg en Rotterdam. Daarnaast waren er ook contacten met de plantages die waren ontstaan in Suriname. Curaçao vormde ook de springplank voor de vorming van de Joodse gemeenschap in Amerika.
De eerste begraafplaats en uitbreidingen
Op een van de plantages ten noorden van het Schottegat, Bleinheim genaamd, werd een begraafplaats aangelegd. De begraafplaats, Beth Haim, huis des levens, lag op een hoogte van zo’n 9 meter boven zeeniveau waarbij men het oorspronkelijke landschap met zijn glooiing intact liet. De bodem bestond uit oud vulkanisch gesteente, diabas met daarboven een laag kalkachtig gesteente of oude koraalformaties. Het oudste deel van de begraafplaats dateert waarschijnlijk van 1659. Hier ligt, in een knik in de muur, ook de oude ingang. De oudste steen dateert evenwel van 1668 en betreft een gebakken tegel voor Judith Nunes de Fonseca. De steen werd bij reparatiewerkzaamheden aangetroffen en is overgebracht naar een andere locatie op de begraafplaats. Het ontbreken van oudere grafmonumenten heeft tal van redenen, waaronder verval van de grafsteen of vernieling bij het aanleggen van andere graven. Het sluit niet uit dat er oudere graven aanwezig zijn.
Detail van een Topografische Tekening uit 1911 met de locatie van de begraafplaats ten noorden van het Schottegat.
In 1726 werd ten zuiden en op een smallere strook ten oosten van de oorspronkelijke begraafplaats, een uitbreiding gerealiseerd. In datzelfde jaar werd bij een nieuwe ingang aan de zuidzijde ook het Rodeamentoshuis gebouwd. Dit huis der ommegang, zoals het letterlijk vertaald wordt, is de plaats waar het lichaam van de overledene gereed wordt gemaakt voor de begrafenis en waar de nabestaanden zevenmaal rond de kist van een mannelijke overledene lopen. De ingang aan de zuidzijde had een logische reden omdat de meeste doden via het water vanuit Willemstad werden aangebracht. Het onderscheid tussen het oorspronkelijke deel en de uitbreiding kwam tot uitdrukking in de benaming Beth Heim velho (oude begraafplaats) en Beth haim novo (nieuwe begraafplaats).
In sommige gevallen werden bestaande graven geschonden, hoewel dat eigenlijk tegen de regels was. De wens om naast een dierbare begraven te worden was soms groter, waardoor met name de graven die geen steen hadden gekregen gemakkelijk geschonden werden. Waar wel een grafsteen op het graf kwam, was dat altijd op dezelfde wijze, al zijn er uitzonderingen. De huidige roeven van baksteen, aangesmeerd met ter plekke aangemaakte mortel werden pas in de jaren dertig van de twintigste eeuw aangebracht omdat veel zerken verzakten. Bij meerdere zerken op een rij werd daar een aaneengesloten systeem van gemaakt zodat de graven in blokken aaneenliggen met de grafzerken daarbovenop. Tussen de grafmonumenten bevinden zich ook een aantal lage tombes met een halfronde vorm. Volgens sommigen behoren die grafmonumenten tot de oudste op de begraafplaats, gemaakt van het materiaal dat voorhanden was. In hoeverre dit klopt is niet duidelijk. Wel vinden we op andere Joodse begraafplaatsen soms die vorm terug, maar niet overal.
Diverse typen graftomben aan de rand tussen het oude deel en een latere uitbreiding.
Op de opeenvolgende delen van de begraafplaats zien we een ontwikkeling, waarbij bijvoorbeeld in de negentiende eeuw ook afgeronde roeven voorkwamen, maar ook obelisken, basementen met vazen en zuilen met vlammen. Klassieke stèles komen ook een enkele keer voor, soms rijk gedecoreerd met symbolen. Zelfs een incidentele tafelzerk ontbreekt niet.
In 1750 volgde een uitbreiding aan de oostzijde met een smalle strook van vijf grafrijen. Niet dat het nodig was, maar een meningsverschil binnen de Joodse gemeente leidde ertoe dat de nieuwe groep een eigen deel van de begraafplaats opeiste. Nadat het meningsverschil werd bijgelegd werd het aparte deel toegevoegd aan de bestaande begraafplaats. In 1800 volgde een veel grotere uitbreiding waarbij het noordelijke gedeelte toegevoegd werd en ook de zuidwestelijke hoek. Als laatste volgde in 1822 een kleine uitbreiding in een uitstulping aan de zuidoostzijde, tegen de richel op die hier ligt. Ook dit deel was weer te danken aan een meningsverschil en ook dit werd na bijleggen van het conflict toegevoegd aan de begraafplaats. Daarmee bereikte de begraafplaats een grootte van ruim 11.000 m2, geheel ommuurd.
In 1856 werd rechts van het Rodeamentoshuis het ‘Cazinha dos Cohanim’ gebouwd. Dit gebouw stelt de kohaniem, afstammelingen van de priesterkaste, in staat een begrafenis van een familielid bij te wonen zonder de begraafplaats te betreden. Het is hen immers niet toegestaan een begraafplaats te betreden omdat zij dan onrein worden.
Het Rodeamentoshuis en het ‘Cazinha dos Cohanim’ met links een kleine deel van de laatste uitbreiding.
Al in 1841 had de Joodse gemeente de gouverneur verzocht om extra land ter vergroting van de begraafplaats. Daartoe zou een stuk grond op plantage De Hoop, dat toen in eigendom was van het gouvernement, verworven moeten worden. Door allerlei oorzaken lukte het pas in 1879 om de 1.300 m2 toe te voegen aan de begraafplaats. Het gedeelte is echter door andere ontwikkelingen nooit als zodanig in gebruik genomen, maar is ook nooit bebouwd of gebruikt door de naastgelegen raffinaderij.
Toegepaste materialen en symbolen
Terwijl op sommige plaatsen op de begraafplaats geen graven lijken te liggen, zijn daar waarschijnlijk de graven van de armere Joden te vinden. Zij die het konden betalen lieten hardstenen of marmeren zerken of andere vormen overkomen uit Nederland of zelfs Italië. Hoewel marmer zeker opvalt, is op de begraafplaats ook heel veel hardsteen te vinden, zoals we dat ook in Nederland en Suriname kennen van Joodse begraafplaatsen. Soms zijn de roeven verweerd en is de onderliggende baksteen zichtbaar. Bij enkele jongere, twintigste-eeuwse grafmonumenten zijn tegelvloertjes rond de roef aangelegd en zelfs diabas is een enkele keer toegepast. Het is goed zichtbaar dat marmer in verschillende kwaliteiten kwam en dat het niet in alle gevallen bestand was tegen de weersomstandigheden op het eiland.
De keuze van de symboliek doet soms heel christelijk aan. Bovendien komen we symbolen tegen die we op Joodse begraafplaatsen in Nederland over het algemeen niet tegenkomen. Zo is er een klassiek basement over twee graven met verschillende voorstellingen van engelen die onder meer treuren bij een omfloerste urn, water uitgietend over een toorts of rustend bij een vaas. De engelen hebben alle een naar beneden gerichte toorts in hun handen. Engelen mogen in het Jodendom niet aanbeden worden, maar kunnen wel aangeroepen worden voor bescherming. Het afbeelden van engelen is niet gebruikelijk, maar ze spelen in het geloof wel een grote rol. Het grafmonument is voor Abraham de Jacob Jesurun en zijn vrouw Ester. De laatste stierf in 1846 en toen pas werd het monument geplaatst, geïmporteerd uit Genua.
Meer intieme scenes zijn er ook, zoals op de grafsteen voor Ester Alvares Correa (overleden in 1794), vrouw van Benjamin Vaz Farro. Op haar grafsteen is een vrouw afgebeeld die haar kind de borst geeft. De afbeelding weerspiegelt het immense verlies dat de familie gevoeld moet hebben bij het overlijden van hun moeder. De steen is van marmer en de afbeelding heeft als gevolg van verwering inmiddels veel van zijn fijne detaillering prijs moeten geven.
Bij sommige marmeren zerken is de verwering zo groot dat er niets meer rest van tekst of afbeeldingen.
Op sommige grafstenen rest niets meer van de tekst, maar is nog wel het symbool zichtbaar, zoals een schedel met knekels of een voorstelling uit het Oude Testament. Ook zeer herkenbare symbolen zoals gevleugelde zandlopers, zegenende handen of vogels komen voor. Een aantal scheepskapiteins kozen voor de afbeelding van een schip op hun grafsteen. Ook wordt de bijl nogal eens aan de (palm-)boom gezet. Een voorstelling die verwijst naar het afgebroken leven. Soms wordt alleen een tak afgehakt, verwijzend naar de achterblijvende familie die een lid moet missen.
Naast het Hebreeuws is Portugees vaak de voertaal op de stenen. Daarnaast komt Spaans voor, Engels en enkele in het Nederlands. Het geeft ook de verscheidenheid aan van de Joodse gemeenschap op het eiland en legt iets bloot van hun handelsnetwerk waarbij het spreken van meerdere talen van groot belang was.
Tweede Joodse begraafplaats
In Europa begon in de achttiende eeuw Amsterdam zijn aantrekkingskracht voor Sefardische Joden te verliezen. Ze zochten betere vooruitzichten in steden als Londen, Bordeaux en andere Franse havens. Ook voor Curaçao veranderde er nogal wat. Een slavenopstand in 1795 zette het eiland op zijn kop en begin negentiende eeuw volgden twee bezettingen door de Britten. Politieke en economische onrust in de Spaanse (voormalige) koloniën leidde tot een economische depressie. Veel Sefardische Joden op Curaçao zochten betere perspectieven op andere eilanden in de Caraïben of in Venezuela en Columbia. Het aantal Joden op het eiland liep daardoor terug van 1.200 in 1785 tot 785 in 1850. Voor een klein deel bleken Amerikaanse steden als New-York, Philadelphia of Newport meer interessant. Inmiddels had de Nederlandse macht in de Caraïben sterk ingeboet en ook de netwerken van de Sefardische handelaren die zo verweven waren met die van de Portugezen en Spanjaarden konden niet op tegen de Britse en Franse overname van de zeehandel.
Toen in 1864 een deel van de Joodse gemeenschap brak met de traditionele waarden, bouwden zij een liberale synagoge en nabij Willemstand lieten ze een eigen begraafplaats aanleggen. Deze begraafplaats, gelegen in Berg Altena, lag destijds weliswaar nog buiten de bebouwde kom, maar op loopafstand van Scharloo waar veel Joden woonden. De begraafplaats kwam te liggen tussen een protestantse begraafplaats ten westen en een roomse begraafplaats ten oosten.
Niet alleen was deze begraafplaats beter bereikbaar, maar kreeg ook een ander aanzien dan de oude begraafplaats. Toen aan de Joden in 1880 belasting werd opgelegd voor het vervoer van hun doden, werd door de orthodoxe Joden besloten naast de liberale begraafplaats een stuk grond te kopen. Een muur scheidde de twee delen, maar die werd in 1958 gesloopt en in 1964 gingen beide gemeenten weer samen verder.
Beth Haïm in de twintigste eeuw
Terwijl de beide Joodse gemeenschappen op het eiland vanaf 1880 hun doden gescheiden van elkaar begroeven, bleef ook de oude begraafplaats in gebruik. Er waren immers nog graven beschikbaar en vaak wilden familieleden dicht bij hun dierbaren begraven worden.
In 1912 verwierf de Koninklijke Nederlandse Petroleum Maatschappij, later Shell, een concessie om in Venezuela te zoeken naar olie. De opbrengsten waren in eerste instantie bescheiden en op Curaçao werd alleen een opslagplaats aangelegd. Nadat de productie toenam besloot Shell een raffinaderij te bouwen. Niet in Venezuela, maar strategisch gelegen op Curaçao dat een stabiel bestuur had en goed bereikbaar was voor grote zeeschepen. De aanleg van de raffinaderij vond plaats op een schiereiland in een van de baaien van het Schottegat. Verschillende plantages werden verkocht en de raffinaderij breidde zich uit tot aan de grenzen van de Joodse begraafplaats. Al snel was de raffinaderij de grootste ter wereld. Er ontstond veel werkgelegenheid, maar tegelijk putte de raffinaderij het grondwater uit waardoor landbouw op Curaçao moeilijker werd. De raffinaderij bleek met zijn uitstoot van zwavel en andere giftige stoffen desastreus voor de begraafplaats. Het marmer verweerde sneller door de uitstoot en het aanzicht van de begraafplaats werd sterk aangetast.
Een sterk tot de verbeelding sprekende foto uit 1964 met op de achtergrond de raffinaderij
(Collectie Wereldmuseum, TM-20003995).
Ondertussen arriveerden er op Curaçao steeds meer Asjkenazische Joden die uiteindelijk ook een eigen synagoge kregen. Begraven deed men evenwel op dezelfde begraafplaatsen. Tot 1955 was er geen apart gedeelte voor Asjkenazim. Uiteindelijk liep het aantal Joodse inwoners van het eiland steeds verder terug, met name door de verslechterde economische situatie op Curaçao. Veel families trokken naar Zuid-Amerikaanse en Caraïbische landen. Na 1960 kregen vooral jongeren in beperkte mate interesse voor de Verenigde Staten om te studeren. Miami en New-York hadden daarbij de voorkeur.
Belang van rabbijn Emmanuel
In de twintigste eeuw is door Isaac S. Emmanuel (1899-1972) een overzichtswerk gepubliceerd over de waardevolle stenen van de begraafplaats. Emmanuel werd geboren in Thessaloniki, Griekenland als zoon van een rabbijn. Zelf werd hij ook rabbijn en daarnaast historicus die onder meer in 1925 een belangrijk werk publiceerde over de Joodse begraafplaats in Thessaloniki. Van belang omdat in de Tweede Wereldoorlog de begraafplaats door Grieken en Duitsers geheel vernietigd werd. Emmanuel werd in 1936 rabbijn bij de Joodse gemeente op Curaçao en terwijl hij op het eiland leefde, documenteerde hij de ruim 2.500 grafstenen op de oude begraafplaats en bracht hun ligging in kaart. Niet op elk graf is nog een steen te vinden, want er liggen naar schatting zo’n 6.000 graven op het terrein. In 2001 is als erkenning voor zijn werk de weg die naar de begraafplaats leidt vernoemd naar Dr. Isaac Emmanuel.
Een van de grafmonumenten die door Immanuel in kaart werd gebracht, een hardstenen zerk.
Behoud van de begraafplaats
Een herstelronde in 1930 was met name gericht op het fatsoeneren van de begraafplaats en de grafstenen. Halverwege de twintigste eeuw werd duidelijk dat veel grafmonumenten snel achteruitgingen. De Joodse gemeenschap correspondeerde regelmatig met de eigenaars van de raffinaderij over de oorzaak. De eigenaren van de raffinaderij zagen geen verband tussen het verval en de uitstoot van giftige stoffen door hun fabriek. Wel wilden ze bijdragen aan het behoud van het cultureel erfgoed. Van hun kant beschikte de Joodse gemeenschap niet over de middelen om uitgebreid onderzoek te laten doen naar het verval. Toen eigenhandige pogingen het verval te stoppen niet bleken te werken, gaf men in 1959 de Russische architect en beeldhouwer Serge Alexeenko opdracht van acht grafmonumenten een replica te maken om in ieder geval iets te behouden. De stenen staan nog steeds in het Joods Cultureel Historisch Museum in Willemstad. In 1960 suggereerde Shell, de eigenaar van de raffinaderij, dat de begraafplaats verplaatst zou kunnen worden. Vanzelfsprekend was dat geen oplossing, maar Shell reageerde wel dat ze sinds 1957 veel hadden gedaan om de vervuiling van de raffinaderij te verminderen, onder meer door hogere schoorstenen en verbetering van de processen. Maar tegelijk vond ze dat ze genoeg hadden bijgedragen zonder te verklaren dat de schade aan hen te wijten was. Ondertussen wist men wel van Shell gedaan te krijgen dat die meebetaalde voor een speciale coating voor de stenen. Een andere poging in de jaren zestig met een formule van een professor uit New York bleek geen resultaat op te leveren. In de jaren negentig van de twintigste eeuw deed J. Querido van de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg in Nederland onderzoek naar de verwering van de stenen. Een beslissende conclusie over de oorzaak werd niet gemaakt. Wel werd verder onderzoek geadviseerd, waar de Joodse gemeente echter niet de middelen voor had. In deze eeuw werden verschillende pogingen tot herstel ondernomen, maar zonder noemenswaardig resultaat. Een poging om meer replica’s van de stenen te maken met synthetisch materiaal leidde ook tot niets omdat het materiaal binnen vijf tot zeven jaar verging.
Direct al in de jaren zestig werden de 8 replica’s in het Joods Cultureel Historisch Museum in Willemstad bewonderd door de bezoekers (Joods Historisch Museum. Afbeelding id CW-NAC-0009171).
Inmiddels is veel meer archiefonderzoek gedaan en zijn de grafmonumenten beter gedocumenteerd. Ook kan online een virtuele wandeling gemaakt worden over de begraafplaats via de website Beth Haim Blenheim. En nog steeds vraagt het onderhoud van de begraafplaats veel van middelen van de gekrompen Joodse gemeenschap. Ondanks het feit dat vergelijkbare begraafplaats in Nederland en Suriname inmiddels beschermd erfgoed zijn, is die op Curaçao dat niet.
Met dank aan: Ronald Gomes Casseres, auteur en historicus
Internet:
- The Beth Haims of Curaçao: https://bethhaimcuracao.org
- Joodse graven vergaan in zwaveldampen: https://caribischnetwerk.ntr.nl/2016/05/04/joodse-graven-vergaan-in-zwaveldampen/
Literatuur
- Cohen, Julie-Marthe (red.); Joden in de Cariben, Zutphen 2015
- Emmanuel, I.S.; Het oude Joodsche kerkhof op Curaçao, overdruk uit Maandblad “Lux” van jan-febr. 1944 – No. 4
- Emmanuel, Isaac S.; Precious stones of the Jews of Curaçao, Curaçaon Jewry 1656-1957, New York 1957
- Gomes Casseres, Ronald; A tale of Two Jewish Cemeteries: Preservation of Jewish Historic Heritage in the Carribbean, in: American Jewish History, Volume 107 – Numbers 2 /3 – April / July 2023.
- Huisman, P.H.; Sefardiem. De stenen spreken / Speaking stones, 1983
- Ditzhuijzen, Jeanette van; Geschiedenis in steen. De ontwikkeling van de monumentenzorg op Curaçao, Amsterdam
- Gibbes, F.E.; Restoration efforts for the “speaking stones” of the Beth Haim cemetery, September 2013
- Laatste update op .